Magne Frostad
Summary – The Responsibility of Sending States for Human Rights Violations during Peace Support Operations and the Issue of Detention
This article considers whether a State may be held responsible for
human rights violations carried out by its troops during peace support
operations. It addresses this issue through the lens of Norway’s
responsibility for the conduct of its contingent in Afghanistan.
Jurisdiction is examined according to the rules of both the UN Covenant
on Civil and Political Rights and the European Convention on Human
Rights. In this respect, the author is sceptical of the extraterritorial
application of the former instrument. As regards the latter, the author
analyses the different circumstances in which the European Court of
Human Rights has so far accepted the Convention’s extraterritorial
application, also considering the inconsistency which sometimes
seems to exist regarding the terminology contained in the Court’s
decisions.
This article also assesses the possibility of claiming the use of
derogations – including those derived from Article 103 of the
UN Charter – to the full application of human rights law in such
circumstances as well as the relationship between human rights law
and international humanitarian law in relation to the issue of detention
in operations. In addition, the possibility is considered for a State to
transfer its human rights obligations to an international organization
to such an extent that its own responsibility is eventually replaced by
that of the organization. On this topic, the approaches taken by the
European Court of Human Rights and the Human Rights Committee
seem somewhat different. While the Committee shows a great deal of
scepticism in accepting that this transfer would limit the responsibility
of States parties, the Court would seem to have established a ‘lex
specialis-oriented’ version of the International Law Commission’s
2011 Draft Rules on the Responsibility of International Organizations.
In this context, the Norwegian government accepted the extraterritorial
application of the Covenant to its peace support operations abroad in
– inter alia – its 2009 State Report to the Human Rights Committee.
This may constitute an estoppel preventing Norway from disputing
the extraterritorial reach of the Covenant, should a case arise out of the
Norwegian participation to ISAF in the future. Finally, an assessment
is made of the possibility of streamlining human rights obligations
of troop-contributing States acting under the UN Security Council’s
authorization.
Résumé –– La Responsabilité d’envoyer des Etats pour des Violations des Droits de l’Homme pendant les Opérations de maintien de la Paix
Cet article examine si un Etat peut être tenu pour responsable des
violations des droits de l’homme perpétrées par ses troupes lors des
opérations de maintien de la paix. Il aborde cette question à travers
le prisme de la responsabilité de la Norvège pour la conduite de ses
contingents en Afghanistan. La compétence est examinée selon les
règles du Pacte International Relatif aux Droits Civils et Politiques
ainsi que de la Convention Européenne des Droits de l’Homme. A
cet égard, l’auteur est sceptique quant à la question de l’application
extraterritoriale de ce premier instrument. En ce qui concerne le
dernier instrument, l’auteur analyse les différentes circonstances pour
lesquelles la Cour Européenne des Droits de l’Homme a jusqu’ici
accepté l’application extraterritoriale de la Convention, compte-tenu
également de l’incohérence qu’il semble parfois exister à l’égard de la
terminologie employée qui figure dans les décisions de la Cour.
Cet article évalue également la possibilité de revendiquer l’utilisation
de dérogations – comprenant celles qui découlent de l’article 103
de la Charte des Nations Unies – à la pleine application du droit
international des droits de l’homme dans de telles circonstances, ainsi
que la relation entre les droits de l’homme et le droit humanitaire en
ce qui concerne la détention dans le cadre des opérations. De plus, il
est examiné la possibilité pour un Etat de transférer ses obligations
en matière de droits de l’homme à une organisation internationale à
tel point que sa propre responsabilité est finalement remplacée par
celle de l’organisation. Sur ce sujet, les approches adoptées par la
Cour Européenne des Droits de l’Homme et le Comité des Droits
de l’Homme semblent quelque peu différentes. Bien que le Comité
démontre un grand scepticisme en acceptant que ce transfert pourrait
limiter la responsabilité des Etats parties, la Cour semblerait avoir
établi une version des articles du Projet d’articles de 2011 sur la
Responsabilité des Organisations Internationales de la Commission
du Droit Internationale orientée vers la lex specialis.
Dans ce contexte, le Gouvernement norvégien a accepté l’application
extraterritoriale du Pacte à ses opérations de maintien de la paix à
l’étranger – notamment – dans son Rapport soumis au Comité des
Droits de l’Homme. Cela pourrait constituer un estoppel empêchant
la Norvège de revendiquer la portée extraterritoriale du Pacte si une
affaire impliquant la participation de la Norvège à l’ISAF venait à voir
le jour dans le futur. Enfin, une évaluation est faite sur la possibilité
de rationaliser les obligations en matière de droits de l’homme des
troupes contributrices de l’Etat intervenant sous autorisation du
Conseil de Sécurité des Nation Unies.
Samenvatting –– De verantwoordlijkheid van zendende staten voor mensenrechten schendingen tijdens vredes operaties en de kwestie detentie
Dit artikel onderzoekt of de Staat verantwoordelijk kan worden
gehouden voor mensenrechten schendingen gepleegd door haar
troepen tijdens een vredesoperatie. Het onderwerp zal bekeken
worden in het kader van de verantwoordelijkheid van Noorwegen
voor de gedragingen van hun contingent in Afghanistan. Jurisdictie
zal onderzocht worden aan de hand van de regels van zowel het
VN Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten
(IVBPR) en de Europese Conventie voor de rechten van de Mens. De
auteur zal in dit verband sceptisch zijn ten aanzien van extraterritoriale
applicatie van eerst genoemde instrument. Ten aanzien van het
tweede analyseert de auteur de verschillende omstandigheden in
welke het Europese Hof voor de Rechten van de Mens tot dus ver
de extraterritoriale applicatie van de Conventie heft geaccepteerd, de
inconsistentie welke bestaat binnen de terminologie in de uitspraken
van het Hof hierbij mede in acht nemend.
Dit artikel weegt ook de mogelijkheid om te derogeren van volledige
toepassing van de mensenrechten in dergelijke situaties af – inclusief
wanneer afgeleid van artikel 103 VN Handvest. Daarnaast bekijkt het
de relatie tussen mensenrechten en internationaal humanitair recht
als het de kwestie van detentie tijdens operaties aangaat. Vervolgens
wordt de mogelijkheden van de Staat overwogen om mensenrechten
verplichtingen in zo verre over te dragen aan een international
organisatie, dat eigen verantwoordelijkheid wellicht vervangen wordt
door verantwoordelijkheid van de organisatie. De benadering van het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Mensenrechten
Commissie op dit gebied lijken te verschillen. Waar de Commissie erg
sceptisch lijkt in accepteren dat overdracht de verantwoordelijkheid van
de partijen kan beperken, lijkt het Hof een ‘lex specialis- georiënteerde’
versie van Ontwerp Artikelen betreffende Aansprakelijkheid van
Internationale Organisaties van de Commissie voor Internationaal
Recht te hebben ingesteld.
In deze context heeft de Staat Noorwegen
de extraterritoriale applicatie van het IVBPR op haar vredestroepen
in het buitenland geaccepteerd, in –onder andere – het Staatsrapport
2009 voor de Mensenrechten Commissie. Dit zou een estoppel
kunnen vormen die Noorwegen ervan weerhoudt de extraterritoriale
toepassing van het IVBPR te betwisten, mocht een dergelijke zaak
in de toekomst ontstaan uit de deelname van Noorwegen aan ISAF.
Ten slotte wordt er een beschouwing gemaakt van de mogelijkheden
de mensenrechten verplichtingen van troepenbijdragende staten onder
een VN Veiligheids Raad autorisatie te stroomlijnen.
Zusammenfassung –– Die Verantwortlichkeit von Entsendestaaten für Menschenrechtsverletzungen während Friedenseinsätzen und die Frage des Freiheitsentzuges
Der vorliegende Beitrag untersucht die Frage, wann ein Staat
verantwortlich ist für Menschenrechtsverletzungen der eigenen
Truppen, die im Ausland an einer Friedensmission teilnehmen.
Die Frage wird aus der Perspektive Norwegens mit Blick auf die
Verantwortlichkeit der eigenen Truppen bei der ISAF betrachtet. Die
Rechtsprechung wird im Hinblick auf den Internationalen Pakt über
bürgerliche und politische Rechte der Vereinten Nationen (IPbpR) und
die Europäische Konvention zum Schutz der Menschenrechte und den
Grundfreiheiten (EMRK) analysiert. Der Verfasser ist hinsichtlich
der extraterritorialen Anwendung des IPbpR skeptisch. Die Fälle,
in denen der Europäische Gerichtshof für Menschenrechte (EGMR)
bislang die extraterritoriale Anwendung der EMRK angenommen hat,
werden danach behandelt und außerdem hinsichtlich der Problematik
der uneinheitlichenTerminologie in den Entscheidungen des EGMR
beleuchtet.
Der vorliegende Beitrag präsentiert die Möglichkeiten der Begrenzung
extraterritorialer Anwendung durch Ausnahmeregelungen –
einschließlich der aus Artikel 103 UN-Charta hergeleiteten – im
Zusammenhang mit Menschenrechten und dem humanitären
Völkerrecht. Insbesondere wird das Verhältnis von Menschenrechten
und dem humanitären Völkerrecht mit Blick auf einen in Militäreinsätzen
erfolgenden Freiheitsentzug untersucht. Zudem wird die Möglichkeit
der Übertragung der Verantwortlichkeit für Menschenrechte von
einem Staat auf eine internationale Organisation behandelt. Der
Menschenrechtsausschuss und der EGMR haben diese Frage auf
unterschiedliche Weise beantwortet. Während der Gerichtshof einen
lex specialis Ansatz auf Grundlage des 2011er ILC-Entwurfs der
Verantwortung internationaler Organisationen anzuwenden scheint,
steht der Menschenrechtsauschuss der Möglichkeit einer solchen
Übertragung sehr skeptisch gegenüber.
In diesem Zusammenhang wird die Frage, ob die Erklärung Norwegens
(u.a. im Staatenbericht an den Menschenrechtsausschuss im Jahr
2009), die extraterritoriale Anwendung des IPbpR auf die eigenen im
Rahmen von Friedenseinsätzen im Ausland eingesetzten Streitkräfte
zu akzeptieren, zur Folge hat, dass Norwegen die extraterritoriale
Anwendung des IPbpR nun nicht mehr bestreiten kann. Abschließend
wird die Möglichkeit, Menschenrechtsverpflichtungen von Staaten,
die UN Sicherheitsratsresolutionen implementieren, zu rationalisieren
behandelt.
Riassunto –– La responsabilità dello Stato per violazioni dei diritti umani durante le operazioni di supporto per la pace e il problema della detenzione
Il presente articolo esamina l’eventuale insorgenza della responsabilità
statale nel caso in cui le truppe di uno Stato, nell’ambito di missioni
di supporto per la pace, si rendano responsabili di violazioni di diritti
umani. Tale tema è affrontato prendendo in esame la condotta del
contingente norvegese in Afghanistan. In primo luogo, l’autore
esamina tale questione dal punto di vista della giurisdizione, facendo
riferimento al Patto internazionale sui diritti civili e politici e alla
Convenzione europea dei diritti dell’uomo. A tal proposito, l’autore,
oltre ad esprimere le proprie perplessità circa l’applicazione extraterritoriale
del Patto, analizza le varie circostanze, delineate nella recente
giurisprudenza della Corte europea, secondo le quali la Convenzione
europea è applicabile extra-territorialmente, sottolineando quindi la
contraddittorietà di alcune di queste pronunce.
Il presente elaborato procede quindi ad esaminare sia la possibilità di
invocare la presenza di deroghe – comprese quelle derivati dall’art.
103 della Carta delle Nazioni Unite – alla piena applicazione dei
diritti umani in tali situazioni, sia il rapporto tra diritto umanitario
e diritti umani con particolare riguardo al tema della detenzione
nell’ambito di questo tipo di operazioni. Inoltre, l’autore considera
l’eventualità in cui lo Stato trasferisca i propri obblighi in materia di
diritti umani ad un’organizzazione internazionale, al fine di sostituire
la propria responsabilità con quella dell’organizzazione. In merito
a tale argomento, di fatto, gli approcci adottati dalla Corte europea
dei diritti dell’uomo e dal Comitato per i diritti umani appaiono
talvolta divergenti. Mentre il Comitato pare mostrare una certa dose
di scetticismo nell’accettare che il trasferimento di obblighi limiti in
qualche modo la responsabilità dello Stato, la Corte sembra aver optato
piuttosto per una lettura come lex specialis della Bozza di Articoli
sulla responsabilità delle organizzazioni internazionali.
In tale contesto, l’autore sottolinea come il governo norvegese, nel
rapporto presentato di recente al Comitato per i diritti umani – inter
alia – abbia adottato un approccio favorevole all’applicazione extraterritoriale
del Patto nell’ambito delle operazioni in supporto della
pace all’estero. Tale sviluppo potrebbe pertanto precludere alla
Norvegia la possibilità di contestare la portata extra-territoriale del
Patto, qualora sorgesse un’ipotesi di responsabilità della Norvegia
per la propria partecipazione all’ISAF. In ultimo, l’autore esamina
la questione di una eventuale razionalizzazione del sistema degli
obblighi statali nel caso di operazioni internazionali autorizzate dal
Consiglio di Sicurezza.
Resumen – Responsabilidad de los Estados participantes en operaciones de apoyo a la paz por violaciones de los derechos humanos y el caso de la detención
El presente artículo tiene por objeto analizar hasta qué punto puede
exigírsele responsabilidad a un Estado por las violaciones de derechos
humanos llevadas a cabo por sus tropas con ocasión de ser desplegadas
en operaciones de apoyo a la paz. La materia se aborda desde la óptica
de la responsabilidad de Noruega por la conducta de sus tropas en
Afganistán. Los aspectos jurisdiccionales son examinados de acuerdo
con las normas tanto del Pacto internacional de Derechos Civiles y
Políticos de las Naciones Unidas como de la Convención Europea de
los Derechos Humanos. En este sentido, el autor se muestra escéptico
respecto a la aplicación extraterritorial del primer instrumento. Por
lo que se refiere al segundo, el autor indaga en torno a las distintas
circunstancias en las que el Tribunal Europeo de los Derechos
Humanos ha admitido hasta ahora la aplicación extraterritorial de la
Convención, teniendo en cuenta además la incongruencia que parece
existir en lo que atañe a la terminología empleada en las decisiones
del Tribunal.
Este artículo también aborda la posibilidad de recurrir a derogaciones
–incluso aquellas previstas en el art. 103 de la Carta de las Naciones
Unidas− en lo que se refiere a la plena aplicación del Derecho de los
derechos humanos en tales circunstancias, así como a la relación entre
este y el Derecho Internacional Humanitario en lo que afecta al caso
de detenciones practicadas en operaciones de paz. Adicionalmente, se
valora la posibilidad que por un Estado se transfieran sus obligaciones
en materia de derechos humanos a una organización internacional hasta
el punto que su propia responsabilidad sea eventualmente reemplazada
por la de dicha organización. En torno a esto último, la aproximación
hecha por el Tribunal Europeo de los Derechos Humanos y el Comité
de los Derechos Humanos parecen diferir. Mientras que el Comité
muestra un alto grado de escepticismo ante la posibilidad que esta
transferencia pueda llegar a limitar la responsabilidad de los Estados
parte, el Tribunal parece haber adoptado una posición inspirada en
el criterio de “lex specialis” con base en el Proyecto de Artículos de
la Comisión de Derecho Internacional sobre Responsabilidad de las
Organizaciones Internacionales de 2011.
En este contexto, el Gobierno noruego aceptó la aplicación del
Pacto a sus tropas de apoyo a la paz más allá de sus fronteras en,
entre otros, su Informe estatal al Comité de Derechos Humanos de
2009. Esto podría considerarse un acto de “estoppel” que excluye,
por tanto, la posibilidad que tendría Noruega de llegar a cuestionar
el alcance extraterritorial del Pacto si surgiera en el futuro alguna
controversia relacionada con la participación de sus tropas en ISAF.
Por último, se baraja la posibilidad de limitar las obligaciones de los
Estados en materia de derechos humanos cuando sus tropas actúan con
autorización del Consejo de Seguridad de las Naciones Unidas.
|
